Wetenschappelijke peuters: Rhodes et al deden een gerandomiseerd veldexperiment dat een interessant licht werpt op welke taal we wellicht het beste kunnen gebruiken als we met jonge kinderen praten over wetenschap. Taal gebruiken zoals ‘we gaan wetenschap doen’ of zoals ‘je bent een wetenschappertje’ heeft wellicht een verschillend effect op de hoe lang jonge kinderen door willen gaan met activiteiten op het gebied van natuur en techniek en op hun onderzoeksinteresse.

Een wetenschapper zijn

Het normale taalgebruik impliceert subtiel dat een wetenschap een speciaal soort persoon is, met een speciaal soort identiteit. Voorbeelden van zinnen hiervan zijn: ‘Denken als een wetenschapper’, ‘Wetenschappers denken over problemen en bedenken ideeën om ze op te lossen’, ‘Een goede wetenschapper zou een probleem niet onopgelost laten’, ‘Vandaag zetten we ons wetenschapsbrein aan’, ‘Wetenschappers ontdekken nieuwe dingen’. In dergelijke zinnen zitten twee linguïstische cues: categorielabels en algemene beschrijvingen van die categorieën. Een jong kind kan zo gaan geloven dat een wetenschapper een speciaal soort mens is, dat zich qua identiteit onderscheidt van andere soorten mensen. Je bent een wetenschapper of je bent het niet.

Ondermijnend

De onderzoekers vroegen zich af of dit taalgebruik een ondermijnend effect heeft op de jonge kinderen. Ontwikkelen die misschien overtuigingen en gedragingen die ze doen afkeren van natuur en techniek? Uit eerder onderzoek bleek inderdaad dat jonge kinderen (4-9 jaar) sneller opgaven bij wetenschapsactiviteiten wanneer er dergelijke identiteitscues waren gebruikt, dan wanneer er actiegerichte taal was gebruikt. Iets oudere kinderen (7-9 jaar) bleken ook minder interesse en minder zelfvertrouwen te krijgen wanneer er identiteitscues werden gebruikt.

Actiegerichte taal

Actiegerichte taal is bijvoorbeeld: ‘Laten we onderzoek doen!’ of ‘Wetenschap doen betekent nieuwe dingen in de wereld ontdekken!’ De onderzoekers wilden testen of een korte interventie deze linguïstische mechanismen in het dagelijks leven misschien kon beïnvloeden. Zouden volwassenen misschien hun taalgebruik kunnen veranderen via een kleine interventie, en zou dit veranderde taalgebruik een positief effect hebben voor jonge kinderen? De onderzoekers wilden dit niet in een laboratorium onderzoeken, maar juist in het dagelijks leven van de kinderen. Immers, in het dagelijks leven komen kinderen in aanraking met een grote variatie aan taal en als een kleine interventie dan toch een effect laat zien is die interventie veel bruikbaarder dan wanneer hij alleen in een laboratorium setting is getest.

Onderzoek

In het onderzoek waren 45 peuterscholen, 130 docenten en meer dan 1100 kinderen betrokken die ad random waren verdeeld over een controle conditie en een experimentele conditie. De onderzoekers vroegen de docenten om een les over frictie te geven. De kinderen leerden hoe de snelheid van een autootje verandert afhankelijk van het hellingsmateriaal dat wordt gebruikt. De docenten kregen een korte video-instructie waarin ze zagen hoe ze de les moesten opzetten.

Wetenschappelijke peuters

De video in de experimentele condities was een klein beetje anders dan die in de controle conditie. Het verschil zat hem in het taalgebruik. In de experimentele conditie werd actieve taal gebruikt: ‘Vandaag gaan we onderzoek doen! Eerst gaan we observeren’. De video benadrukte hoe onderzoek gedaan wordt: eerst observeren, dan inschatten en dan checken of je inschatting klopt. In de controle conditie werd geen specifieke instructie gegeven ten aanzien van taalgebruik en kreeg de docent alleen informatie over hoe de les in elkaar zat. De docenten kregen bij het geven van de les allemaal een microfoontje opgespeld, zodat de onderzoekers de taal die zij gebruikten konden analyseren.

Identiteitstaal

Het bleek dat docenten in de controle conditie vanuit zichzelf veel identiteitstaal gebruikten: 75% van hun taal bevatte verwijzingen naar een wetenschapper als speciaal soort mens. In de experimentele conditie gebruikten de docenten veel meer actiegerichte taal en veel minder identiteitstaal (minder dan 10%). De docenten in de experimentele conditie hadden overigens geen enkele expliciete instructie gekregen ten aanzien van hun taalgebruik, ze hadden alleen een instructievideo bekeken waarin actietaal werd gebruikt.

Volharding

Drie dagen na de les kregen de kinderen een tablet met daarop een video-game. De kinderen konden helemaal zelf beslissen hoe lang ze het video-spelletje bleven doen en in dat spelletje moesten de kinderen inschatten hoe lang het autootje erover zou doen om van de helling af te rijden. Hierbij gaf het materiaal op de helling een verschillende frictie, net zoals in de les van drie dagen eerder was gebleken. Kinderen in de experimentele conditie bleken het spelletje inderdaad langer vol te houden dan kinderen in de controle conditie. Het effect was klein, maar significant. Er werd geen effect gevonden op de zelfgerapporteerde interesse van kinderen in wetenschap.

Wetenschappelijke peuters

Deze studie was een proof-of-concept-studie, dus bedoeld om te kijken of het idee van deze subtiele taalcues praktische waarde kan hebben om verder te gaan onderzoeken. Op basis van de resultaten concluderen de onderzoekers dat het inderdaad een goed spoor is om verder te onderzoeken. Een redelijk eenvoudige verandering in de manier waarop we praten zou kunnen voorkomen dat kinderen zich ontmoedigd voelen om zich in natuur en techniek te verdiepen.