In studies over variaties in breinstructuur en breinfunctie welke misschien gerelateerd zijn aan sekse en geslacht heeft de taal die we gebruiken grote invloed, want het framed onze onderzoeksvragen en methoden. Joel en Fausto geven een nieuwe richting aan voor de taal en de opzet van onderzoeken naar variatie in breinstructuur en breinfunctie. Menselijke breinen kunnen beter beschreven worden als behorend tot één heterogene populatie dan tot twee gescheiden populaties (mannelijk en vrouwelijk).

Mozaiek brein

Er is bewijs voor de mozaïek brein hypothese. Dat wil zeggen dat het brein van dieren en mensen niet volgens de dichotomie van mannelijk en vrouwelijk kan worden ingedeeld, maar breinverschillen en breinverschillen tussen seksen varieert afhankelijk van omgevingsfactoren en sex-omgevingsinteracties en verschillend is voor verschillende breinstructuren en –functies. Dus hetzelfde dat typisch is voor de ene sekse categorie onder omstandigheid 1, is typisch voor de andere sekse categorie onder omstandigheid 2 (een voorbeeld daarvan: drie weken van matige stress heeft omgekeerde effecten op de dichtheid van CB1 receptoren in de hippocampus van mannelijke en vrouwelijke ratten).

Sekse en breinfunctie

Als er verschillen worden gevonden tussen mannelijke en vrouwelijke breinen qua breinstructuur, dan vertaalt zich dat niet automatisch in verschillen in breinfunctie. De Vries (2015) benadrukt het belang van het in ogenschouw nemen van het compensatieprincipe bij het begrijpen van de functionaliteit van variatie in sekse verschillen. Het compensatieprincipe betekent dat sekse-afhankelijke processen de verschillen tussen de seksen kunnen verminderen in plaats van creëren, dat wil zeggen dat het ene verschil in breinstructuur het andere verschil opheft. Dus in plaats van dat meerdere verschillen de breinfunctionaliteitverschillen dan vergroot, heffen de verschillen elkaar op zodat er geen sekseverschil meer is in breinfunctionaliteit.

Implicaties voor vervolgonderzoek

Breinverschillen in organismen van het mannelijke geslacht en het vrouwelijke geslacht moeten niet leiden tot de conclusie dat de breinen tot twee typen of categorieën behoren. Als menselijke breinen tot twee verschillende populaties behoorden, dan zou elke studie naar het brein de variabele sekse moeten hebben en zouden er simpelweg steeds lijstjes met verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke breinen moeten kunnen worden opgeleverd. Als menselijke breinen tot één heterogene populatie zouden behoren, dan zou sekse als variabele niet moeten worden opgenomen in studies, omdat het geen nuttige strategie zou zijn voor breinstudies. De twee verschillende populatie theorie wordt niet ondersteund door onderzoeksresultaten.

Heterogene populatie

De theorie dat het menselijk brein behoort tot één heterogene populatie past beter bij de huidige gevonden onderzoeksdata. We weten op dit moment nog te weinig om sekse helemaal weg te laten als variabele, en voor het verder bestuderen van mozaïekbreinen is het niet gewenst om sekse nooit meer in ogenschouw te nemen. Het vergelijken van vrouwelijke breinen en mannelijke breinen is echter hetzelfde als het ad random indelen van breinen die behoren tot één populatie aan twee groepen om vervolgens die twee groepen te vergelijken. Dit is zowel onnodig als misleidend. Dit is echter wat er nu veel gebeurd en het is de verklaring waarom er zoveel tegenstrijdige onderzoeksresultaten worden gevonden (soms is er toevallig wel een verschil dat we dan toekennen aan sekse en soms is er een omgekeerd verschil of geen verschil). De auteurs pleiten voor een manier van onderzoek doen waarbij sekse categorie geen variabele is bij het bestuderen van de structuur en functionaliteit van het menselijk brein.

Geslacht als variabele

Wat echter wel degelijk een sterke invloed heeft op de breinstructuur en –functionaliteit is variabelen zoals sociaal-economische status, stress, opleidingsniveau en persoonlijkheidskenmerken. De variabele geslacht zou zeker niet moeten worden meegenomen, omdat geslacht een complex geheel is van allerlei componenten en niet kan worden teruggebracht tot één variabele. Het enige gebied waarin geslacht als variabele wel belangrijk is, is als het gaat om breinpathologie.

Verschillen tussen laboratorium dieren en mensen

De auteurs bevelen aan breinvariëteit in laboratorium dieren niet per definitie aan te nemen als bewijs voor breinvariëteit in menselijke organismen. Breinen van laboratorium dieren zijn waarschijnlijk veel homogener, vanwege de hoge controleerbaarheid van condities in het laboratorium. In dieren is er waarschijnlijk ook minder sprake van een sociaal systeem waarin het concept geslacht wordt gevormd.

Opzet van toekomstige experimenten

Tenslotte geven de auteur een opzet voor het uitvoeren van experimenten met mannen en vrouwen als onderzoekssubjecten. Stel dat je een nieuwe behandeling wil onderzoeken voor de behandeling van depressie. De opzet zou dan moeten zijn om evenveel mannen als vrouwen op te nemen in het onderzoek en te kijken naar interacties tussen seksecategorie en behandeling, in plaats van te kijken naar het effect van sekse (dus sekseverschillen). Als de effecten van een onafhankelijke variabele (behandeling) immers niet interacteren met sekse categorie, dan (zelfs als er sekseverschillen zijn) heeft dit geen relevantie voor de onderzoeksvraag welke draait om de effectiviteit van de behandeling.

A priori

Mocht er wel een interactieverschil worden gevonden tussen de sekses, dan kan dit leiden tot een nieuwe studie waarin die mechanismen worden onderzocht, maar we gaan er dus niet al bij voorbaat al vanuit dat er sekseverschillen of verschillen in interactie tussen behandeling en sekse zijn. Meta-analyses laten zien dat er geen verschil te vinden is in gedragsvariabelen en biologische variabelen tussen mannelijke en vrouwelijke subjecten, en daarom zou een populatie die voor de helft bestaat uit mannen en voor de helft uit vrouwen geen specifieke impactberekeningen voorschrijven.

We kunnen de data analyseren op de hele populatie, zonder onderscheid te maken tussen mannelijke en vrouwelijke subjecten. Daarnaast pleiten de auteurs ervoor om altijd de effect size te rapporteren (en niet alleen significantie niveaus), en om scatterplots te presenteren in plaats van gemiddelden en standaarddeviaties. Zo kan namelijk onderscheid worden gemaakt tussen significante resultaten en belangrijke resultaten. Tegenwoordig wordt elk verschil in gemiddelde (mannen en vrouwen) namelijk behandeld als tweevormig verschil en dat doet geen recht aan de werkelijkheid.

]