Bangpu, Samut Prankan, Thailand

In het boek Autonomy in adolescent development gaan Soenens et al in op onafhankelijkheid en autonomie. In psychologische theorieën over adolescentie is autonomie over het algemeen gedefinieerd als onafhankelijkheid of zelfstandigheid. Onafhankelijkheid gaat dan over de vraag in welke mate de adolescent beslissingen zelfstandig neemt, zijn eigen gedrag reguleert en voor zichzelf denkt.


Functioneel en emotioneel onafhankelijker

In de adolescentie is deze definitie van autonomie met name belangrijk omdat specifiek in deze levensfase het groeien naar onafhankelijkheid een belangrijke ontwikkelingsopgave is. Emotioneel wordt de adolescent minder afhankelijk van de goedkeuring van zijn ouders en functioneel is de adolescent tot steeds meer praktische zaken in staat zonder hulp van de ouders.

Autonoom

In de zelfdeterminatietheorie is autonomie anders gedefinieerd en draait het om gedrag waar de adolescent helemaal achter staat en dat hij ervaart als voortkomend vanuit hemzelf. Hij doet de dingen die hij wil doen, die hij onderschrijft. Dat kunnen net zo goed gedragingen zijn die hij zelf niet zo interessant of leuk vindt, als gedragingen die hij wel leuk vindt. Wanneer de adolescent bepaald gedrag waardevol of belangrijk vindt, kan hij ervoor kiezen om dit gedrag te gaan vertonen ondanks dat hij het misschien niet leuk vindt.

Twee constructen

Deze twee constructen, onafhankelijkheid en autonomie, zijn beide relevante dimensies in de ontwikkeling van de adolescent. Het zijn tevens twee aparte constructen, waardoor er vier verschillende situaties ontstaan.

Bron: Autonomy in adolescent development, Soenens Vansteenkiste, van Petegem (2018)


Onvrijwillige afhankelijkheid

De situatie dat de adolescent onvrijwillig afhankelijk is van zijn ouders is bijvoorbeeld wanneer de ouders hem hun mening opdringen en van hem verwachten dat hij hun advies zal opvolgen. Hij kiest dan bijvoorbeeld een bepaald vakkenpakket omdat zijn ouders dat de beste keuze voor hem vinden. Hij ervaart de keuze als opgelegd en dit heeft een negatieve betekenis voor hem.

Vrijwillige afhankelijkheid

De situatie dat de adolescent vrijwillig afhankelijk is van zijn ouders is bijvoorbeeld wanneer de adolescent zijn ouders vrijwillig om advies vraagt bij een voor hem belangrijke keuze. Hij waardeert de input van zijn ouders en wil graag hun ideeën horen om tot goede afwegingen te komen. De adolescent wil bijvoorbeeld graag met zijn ouders sparren over zijn studiekeuze, of hij al dan niet mee zal gaan met die groepsvakantie of hoe hij dat conflict met zijn vriend kan oplossen. De adolescent voelt zich in deze situatie autonoom en afhankelijk tegelijkertijd en ervaart die afhankelijkheid als iets positiefs.

Onvrijwillige onafhankelijkheid

De situatie dat de adolescent onvrijwillig onafhankelijk is van zijn ouders is bijvoorbeeld wanneer zijn ouders vinden dat hij zelf moet beslissen over zijn vakkenpakket terwijl hij juist graag advies en hulp zou hebben gehad. Als de ouders van mening zijn dat de adolescent bepaalde beslissingen zelf moet nemen, zonder hun hulp, terwijl de adolescent liever zou willen dat zijn ouders hem hielpen, dan voelt hij zich alleen staan. Hij ervaart deze situatie als negatief.

Vrijwillige onafhankelijkheid

De situatie dat de adolescent vrijwillig onafhankelijk is van zijn ouders is bijvoorbeeld wanneer hij erachter staat om zijn eigen keuzes te maken en zijn ouders hem ook vrij laten hierin. Een voorbeeld is van een adolescent die goed weet dat hij niet mee wil op die groepsvakantie omdat er veel gedronken gaat worden en hij zichzelf niet in de lastige positie wil brengen dat van hem verwacht wordt dat hij meedrinkt. Hij informeert zijn ouders dat hij niet meegaat op de groepsvakantie en zijn ouders laten die keuze bij hem.

Autonoom functioneren

Zowel de vrijwillig afhankelijke als de vrijwillig onafhankelijke positie hebben grote voordelen ten opzichte van de onvrijwillige varianten van (on)afhankelijkheid. Over de voordelen van autonoom functioneren kun je hier en hier meer lezen.

]